Natuurbeheer in het Heiblok
--
Het natuurgebied Heiblok neemt binnen het Zoerselbos een speciale plaats in. Het wordt gekarakteriseerd door heischrale graslanden, wilgen- en gagelstruwelen en een opgaand eiken – berkenbos.

Het bijna 10 hectare grote natuurgebied, dat aan de westzijde van het Zoerselbos ligt, is eigendom van Natuurpunt vzw. en wordt beheerd door  vrijwilligers van de Vrienden van het Zoerselbos vzw.

Het gebied is eigenlijk een verzakking in de zandflanken van de vallei van de Tappelbeek.
De kom die zo ontstond staat de ganse winter en het voorjaar onder water.
Hierdoor konden bijzondere dieren en planten er zich vestigen.
Deze natte toestand zorgde er ongetwijfeld ook voor dat het gebied nooit echt ontgonnen werd.
Eén van de hooilanden, met rechts achteraan het jonge bos. Insecten en reptielen  vertoeven graag op de open plekken.
Vooraan het gagelstruweel, achteraan een stukje van het wilgenstruweel.
Het natte centrale wilgenstruweel, hier leven vooral amfibieën en op de wilgen groeien allerhande mossen.
In het centrale deel van het reservaat staat er vanaf eind oktober tot halverwege mei altijd water.

Dit stagnerend regenwater heeft er voor gezorgd dat er een speciale vegetatie ontstond. Vroeger was de kom volledig bedekt met een gagelstruweel.

Het uitblijven van een aangepast beheer (voornamelijk snoeien om de ontwikkeling van jonge scheuten te bevorderen), de voedselaanrijking door water afkomstig van aanpalende akkers en enkele droge jaren gevolgd door erg natte jaren zorgden er voor dat er zich een Wilgenstruweel kon ontwikkelen.

Sinds een aantal jaren voeren de vrijwilligers een beheer dat er op gericht is om een deel van het Gagelstruweel te herstellen.
het moeras met op de achtergrond de rood gekleurde gagelzoom
De natte toestand in de kom is ideaal voor allerlei amfibieën.
Zowel padden, kikkers als salamanders voelen er zich in thuis.

Het dichte struweel biedt ook een goede dekking aan allerlei vogels.
Op de wilgen kunnen dan weer verschillende korstmossen gevonden worden. 

In het noorden is een deel van het wilgenstruweel verwijderd waardoor het gagelstruweel zich gedeeltelijk kan herstellen.

Verder ontstond een ondiep moeras dat ieder jaar gemaaid wordt.

Een kleine rietkraag, die tussen de gagel en het wilgenstruweel opschiet, biedt dan weer een goede plaats voor onder andere de Bosrietzanger.
In het zuidoosten ligt een vennetje  dat een trekpleister is voor juffers en libellen.
een gewone pad, zoals je hem vaak in en rond het struweel kan tegenkomen
Rond de kom liggen de wat hogere randen.
In de jaren ‘70 werden deze gronden beplant met grove dennen waardoor een erg monotone vegetatie ontstond.
Deze werden gekapt om terug een gevarieerd landschap te bekomen. In het noordoosten hebben deze randen nu een open karakter.
In bepaalde perioden van het jaar treedt er op de laagste stukken kwel op, waardoor er zich een natte heide kan ontwikkelen.
Op de iets hoger gelegen gronden vinden we dan weer droge heide.
Door stelselmatig een stukje manueel te plaggen hopen we dat er zich een nog rijker biotoop ontwikkeld.
Karakteristieke planten zoals ronde zonnedauw, dop- en struikheide verschijnen weer.
Ook allerlei dieren, vooral dan insecten en reptielen reageren hier positief op.
Er leven allerlei sprinkhanen op en rond de hooilanden, ook vlinders kan je vaak al fladderend aantreffen.
Sommige vlindersoorten zijn erg karakteristiek voor hooilanden, andere zijn dan weer gebonden aan bosranden.

Zowel de Hazelworm als de Levendbarende Hagedis komen hier gelukkig nog wel voor.

Er wordt dan ook alles aan gedaan om deze twee reptielen een kans op overleven te geven. Jammer genoeg zal de adder, die hier jaren geleden zijn laatste toevluchtoord had, hier nooit meer van kunnen genieten.
Aan de buitenkant van het reservaat ligt een gordel van Eiken – Berkenbossen. In het westen zijn ze het beste ontwikkeld, deze bossages hebben vooral een schermfuctie.

De meeste van deze bossen hebben een erg jong karakter, omdat de meeste percelen pas in 2000 gekapt zijn.
Toen werden immers alle dennen verwijderd en kon de spontane bosevolutie beginnen.

Nu zien we vooral Berk en Spork opschieten. Later zullen daar ook nog Eiken bij komen waardoor het bos evolueert naar een Eiken – Berkenbos.

Vooral de overgangen tussen het bos enerzijds en de natte kom en de heischrale vlakten anderzijds zijn interessant.
Zoals eerder vermeld is het beheer in handen van vrijwilligers. Het werk bestaat hoofdzakelijk uit een drietal zaken.
In de winter wordt er manueel geplagd.
Dit wil zeggen dat de voedselrijke bovenlaag verwijderd wordt, waardoor planten van het heischrale milieu, zoals Dopheide, terug kansen krijgen.

Later op het jaar worden de graslanden gemaaid om verruiging tegen te gaan.

Voorts wordt er ook wilgenopslag verwijderd om zo het gagelstruweel een kans geven.

In de herfst maaien we het moerasgedeelte, dit doen we vooral om de Pitrus terug te dringen, met succes trouwens.
Tussendoor besteden we ook tijd aan het bestrijden van ongewenste exoten, zoals Japanse duizendknoop en Amerikaanse Vogelkers.
Er is dus steeds werk voorhanden. Wil je ook eens je handen uit de mouwen steken, neem met ons gerust contact op.
Je bent van harte welkom!
In het water zitten onder andere Vinpootsalamanders (hier een mannetje)
Boven het ven vliegen vaak Viervleklibellen
Op de open vochtige hooilanden kan je dan weer de Geelvlekheidelibel waarnemen.
Het  Icarusblauwtje, met op de achtergrond een Kleine vuurvlinder, zijn beide karakteristieke vlinders voor schrale hooilanden.
Het Groot dikkopje tref je vaak aan op de struwelen.
De Tijgerspin  komt dan weer uitsluitend voor op het hooiland.

Zowel de Hazelworm als de Levendbarende Hagedis komen hier gelukkig nog wel voor.